FR | NL
Home | Over Vax Info | Links | Contacteer ons

Diverse onderwerpenprint

Maternale antistoffen : Hoe lang worden pasgeborenen beschermd door maternaal verworven antistoffen?

gepubliceerd op woensdag 1 december 2010

Pasgeborenen worden in hun prille leven beschermd tegen infectieziekten door antistoffen die ze krijgen van hun moeder via de placenta, en eventueel gedeeltelijk via lactatie.

De hoeveelheid antistoffen bij een volwassen vrouw is afhankelijk van het vroeger doormaken van een infectieziekte, de vaccinatiestatus, het tijdsinterval sinds de laatste vaccinatie (langer geleden=minder antistoffen), en de eventuele natuurlijke blootstelling aan het wilde type virus in de maatschappij. Ook de efficiëntie van het antistoffentransport doorheen de placenta is van belang. Dit transport start al in het tweede trimester van de zwangerschap en bereikt een piek vanaf de 35ste week. Premature baby’s zijn bij de geboorte dus minder goed beschermd.
Deze maternale bescherming tegen infectieziekten is noodzakelijk omdat een pasgeborene nog niet op een volwassen immunologische wijze kan reageren op een infectieus antigeen. Cellulair gemediëerde immuniteit is wel aanwezig, maar de humorale immuniteit (d.m.v. de aanmaak van antistoffen), is nog immatuur. Anderzijds kan de aanwezigheid van maternale antistoffen de humorale respons op vaccinatie compromitteren, zeker als een levend afgezwakt vaccin wordt toegediend.

Studie

In 2006 werd gestart met een cohorte onderzoek om de kinetiek van maternale antistoffen tegen een aantal vaccineerbare aandoeningen te onderzoeken bij kinderen tot de leeftijd van 1 jaar.
Tijdens deze studie werden 221 vrouwen en hun 227 pasgeborenen gedurende 13 maanden gevolgd. Bloed werd driemaal afgenomen bij de moeders (op 36 weken zwangerschap, bij de bevalling, en 3 maanden daarna), en vijfmaal bij de kinderen (op verschillende tijdstippen tussen de geboorte en de leeftijd van één jaar). Premature/dysmature kinderen werden uitgesloten, evenals moeders of kinderen bij wie toediening van immuunglobulines de metingen konden vervalsen. In de loop van de studie waren 21 kinderen “lost to follow-up”, omdat de bloedafnamen te belastend waren of omdat ze niet beantwoordden aan de criteria.

Van de deelnemende kinderen kreeg 89% borstvoeding bij de geboorte; de gemiddelde duur van de borstvoeding bedroeg 19,4 weken. Vier vijfde van de kinderen maakte gebruik van kinderopvang, wat betekent dat deze populatie een aanzienlijke infectieuze druk onderging.

Mazelen

De nadruk van het onderzoek lag om twee redenen bij mazelen. Mazelenvaccinatie werd ingevoerd in 1985. Daarom zijn er nu twee groepen vrouwen in de vruchtbare leeftijdscategorie die we kunnen vergelijken: vrouwen die gevaccineerd zijn tegen mazelen en vrouwen die de ziekte hebben doorgemaakt.
Bovendien is mazeleneliminatie een van de doelstellingen die de Wereldgezondheidsorganisatie voor ogen had in Europa voor het jaar 2010.

De vaccinatie tegen mazelen heeft de mortaliteit door deze aandoening wereldwijd sterk doen dalen. Ondanks de hoge vaccinatiegraad ziet men in sommige landen zoals België, nu en dan epidemieën, waarbij ook jonge kinderen worden besmet: zowel kinderen die volgens het geldende vaccinatieschema al zouden moeten gevaccineerd zijn, als kinderen jonger dan 12 maanden. Momenteel wordt aan ieder kind in België een eerste dosis MBR (mazelen-bof-rubella)-vaccin gegeven op 12 maanden en een tweede dosis tussen de leeftijd van 10 en 13 jaar.

Bij 8% van de moeders in de studie, die de natuurlijke infectie hadden doorgemaakt, en 26% van de gevaccineerde moeders, kon geen beschermende hoeveelheid mazelen-antistoffen meer worden gevonden tijdens het 3de trimester. De titers waren in beide groepen significant verschillend: moeders die mazelen hadden doorgemaakt, beschikten duidelijk over meer antistoffen dan gevaccineerde moeders.

Het antilichamen niveau van de vrouwen gedurende hun 36ste zwangerschapsweek bepaalde bijna volledig het moment waarop de pasgeborenen hun immuniteit verliezen. Op alle meetmomenten waren de titers bij kinderen van gevaccineerde moeders significant lager dan de titers bij kinderen van moeders die mazelen hadden gehad. Alle kinderen samen verloren gemiddeld de bescherming door maternale antistoffen op 2,61 maanden. Kinderen van moeders die mazelen hadden gehad, verloren hun maternale bescherming gemiddeld op 3,78 maanden en kinderen van gevaccineerde moeders gemiddeld op 0,97 maanden. 95% van alle kinderen heeft geen bescherming meer op de leeftijd van 6 maanden (zie figuur 1).
Andere parameters zoals borstvoeding, geboortegewicht, opleidingsniveau van de moeder, het al of niet bevallen met een keizersnede of het soort kinderopvang, hadden geen invloed op de duur van de immuniteit van de pasgeborenen.

Rubella

Vanaf 1977 krijgen alle vrouwelijke scholieren tussen 10-12 jaar in ons land een vaccin tegen rubella, sinds 1985 in een combinatievaccin MBR. Sinds 1990 wordt het MBR-vaccin toegediend aan jongens en meisjes op 15 maanden, en sinds 1995 een tweede dosis tussen 10-13 jaar.

Alle vrouwen in het onderzoek meldden dat ze tegen rubella waren gevaccineerd. Desondanks was in de betrokken populatie 2,7% van de vrouwen onbeschermd; het is moeilijk uit te maken of dit non-responders zijn, dan wel personen die om één of andere reden niet door het vaccinatieprogramma werden bereikt. In ieder geval blijft het dus belangrijk dat gynaecologen bij vrouwen met kinderwens en zwangere vrouwen de antistoftiters bepalen en, indien nodig, postpartum een vaccin toedienen.

Bij de kinderen ziet men ook hier een snel verlies van de maternale antistoffen: tussen de leeftijd van drie en zes maanden verdwijnt de bescherming volledig. De gemiddelde duur van aanwezigheid van maternale antilichamen tegen rubella was 2,1 maanden. (zie figuur 2).

Varicella

Een gelijkaardige kinetiek werd vastgesteld voor de maternale antilichamen tegen varicella. Tegen varicella had 2% van de deelnemende vrouwen geen antistoffen. (zie figuur 3).De gemiddelde duur van de aanwezigheid van maternale bescherming was 2,4 maanden. Na de leeftijd van 6 maanden kreeg 7,6 % van de kinderen (17 op 224) windpokken, wat een bijkomend teken is van verlies aan bescherming.

Conclusie

Als algemene conclusie kan men stellen dat vrouwen die mazelen hebben doorgemaakt, significant hogere antistoftiters vertonen dan vrouwen die gevaccineerd werden. Daardoor hebben ook de kinderen van natuurlijk geïnfecteerde moeders significant hogere titers bij de geboorte. Desondanks dalen de antistoftiters in beide groepen zeer snel. Belangrijk is hierbij te overwegen dat er binnenkort geen jonge moeders met een voorgeschiedenis van mazelen meer zullen zijn.
Verder moet men alert blijven voor vrouwen in de vruchtbare leeftijd die geen rubella-antistoffen hebben.
Voor de pasgeboren kinderen geldt dat deze, hoe dan ook, zeer snel maternale antilichamen verliezen en er dus een vatbaarheidsvenster is tot aan de vaccinatie op de leeftijd van 1 jaar voor mazelen en rubella.

Vroeger vacccineren ?

Moeten we zuigelingen daarom vroeger vaccineren tegen mazelen? Het probleem is dat een levend afgezwakt vaccin een bepaalde maturiteit van het immuunsysteem van het kind vereist.
Onder de leeftijd van zes maanden is de humorale respons onvoldoende rijp om een adequate respons te genereren.
In sommige studies werd een vaccin toegediend op de leeftijd van 6 maanden en een booster dosis op 12-15 maanden.
De kinderen reageerden uitzonderlijk goed op de booster omdat de eerste dosis een cellulaire respons opwekt (5-8).
De resultaten van deze immunologische studies in combinatie met de resultaten van de hier gepresenteerde studie, vormen een solide basis om kinderen jonger dan 1 jaar, die een risico lopen op infectie, bijvoorbeeld een reis naar een endemisch gebied of een epidemie, vervroegd een MBR vaccin toe te dienen.

Wat doen we voor een gevaccineerde jonge vrouw zonder detecteerbare mazelenantistoffen ? Vaccinfalen na 2 dosissen van een mazelenvaccinatie is zeldzaam, maar komt voor. Antistoffen kunnen ook na jaren afnemen tot concentraties onder het detecteerbare niveau van laboratoriumtesten. Indien deze vrouwen 2 vaccins hebben gekregen zoals aanbevolen, dan wordt het verder toedienen van mazelen-(bof-rubella)-vaccinatie niet aangeraden. In geval van zwangerschapswens zal men deze jonge vrouwen inlichten over het feit dat ze mogelijk niet beschermd zijn; in geval van zwangerschap moet men reizen naar landen die endemisch zijn voor mazelen, afraden.
Leuridan Elke, Van Damme Pierre.
Centre for the Evaluation of Vaccination
Vaccine and Infectious Disease Institute,
University of Antwerp

1. Leuridan E, Van Damme P. Passive transmission and persistence of naturally acquired or vaccine-induced maternal antibodies against measles in newborns. Vaccine 2007;25(34):6296-304.
2. Siegrist CA. Neonatal and early life vaccinology. Vaccine 2001;19(25-26):3331-3346.
3. Leuridan E. HN, Hutse V., Ieven M., Aerts M., Van Damme P. Early Waning of Maternal Measles Antibodies in the Era of Global Measles Vaccination. BMJ 2010(340):c1626.
4. Leuridan E, Hens N, Hutse V, Aerts M, Van Damme P. Kinetics of maternal antibodies against rubella and varicella in infants. Vaccine. 2010 Jun 15. [Epub ahead of print]
5. Gans H, Yasukawa L, Rinki M, DeHovitz R, Forghani B, Beeler J, et al. Immune responses to measles and mumps vaccination of infants at 6, 9, and 12 months. J Infect Dis 2001;184(7):817-26.
6. Kumar ML, Johnson CE, Chui LW, Whitwell JK, Staehle B, Nalin D. Immune response to measles vaccine in 6-month-old infants of measles seronegative mothers. Vaccine 1998;16(20):2047-2051.
7. Siegrist CA, Barrios C, Martinez X, Brandt C, Berney M, Cordova M, et al. Influence of maternal antibodies on vaccine responses: inhibition of antibody but not T cell responses allows successful early prime-boost strategies in mice. Eur.J.Immunol. 1998;28(12):4138-4148.
8. Blomqvist GAM, Lovgren-Bengtsson K, Morein B. Influence of maternal immunity on antibody and T-cell response in mice. Vaccine 2003;21(17-18):2022-2031.


Abonneer u op de nieuwsbrief