Pneumokokken
Nieuw advies Hoge Gezondheidsraad.
De Hoge Gezondheidsraad heeft haar advies over de vaccinatie tegen pneumokokken van kinderen en jongeren geactualiseerd
Epidemiologie
De Streptococcus pneumoniae ligt aan de oorsprong van meerdere invasieve infecties zoals meningitis, sepsis, pneumonie en oorontsteking met bacteriëmie of verborgen bacteriëmie. Een infectie is invasief wanneer S. pneumoniae wordt aangetroffen in lichaamsvocht dat normaal steriel is, zoals bloed, cerebrospinale vloeistof, pleuravocht, peritoneaal vocht en gewrichtsvocht.
In België is de epidemiologie van invasieve pneumokokkeninfecties (IPI) sterk gewijzigd onder invloed van de vaccinatie die in 2004 geïntroduceerd werd, en die vanaf 2007 veralgemeend werd met PCV7 en vanaf 2011 met PCV13. De incidentie van IPI bij kinderen jonger dan twee jaar is tussen 2002 en 2013 gedaald van 156/100.000 naar 56/100.000. Dit is een vermindering met 64 % door een duidelijke afname van de vaccinale serotypes. De daling met 22 % bij de leeftijdsgroep tussen 2 en 4 jaar was minder spectaculair (van 43/100.000 in 2002 naar 33/100.000 in 2013).
In 2013 werden de volgende serotypes (ST) geïdentificeerd :
- in 95 op de 110 gerapporteerde gevallen van IPI bij kinderen jonger dan 2 jaar : in 14 % ging het om serotype opgenomen in het PCV13 - PCV10. Twee daarvan waren alleen in PVC13 opgenomen, twee andere waren zowel in PVC10 als 13 opgenomen.
- in 86 op de 101 gevallen in de leeftijdsgroep 2 - 4 jaar : in 66 % (57/86) van de gevallen betrof het de serotypes aanwezig in PCV13 – PCV10. Twee daarvan waren alleen in PVC13 opgenomen, drie waren zowel in PVC10 als 13 opgenomen.
De meest voorkomende serotypes bij IPI bij kinderen jonger dan 5 jaar waren: 1, 12F, 19A, 24F en 33F (54 %). Voor alle IPI samen, zijn vooral de gevallen van bacteriëmie en meningitis gedaald. Het aantal gevallen van meningitis is gedaald met 77 % (incidentie van 19/100.000 naar 4/100.000).
S. pneumoniae kan ook niet-invasieve infecties veroorzaken, zoals CAP (community acquired pneumonia), sinusitis en acute middenoorontsteking (OMA). Zo heeft een studie naar gehospitaliseerde CAP in België tussen 2008 en 2009 bij kinderen jonger dan 15 jaar aangetoond dat 73,9 % het gevolg was van een S. pneumoniae-infectie. Eveneens worden 80 % van de middenoorontstekingen (AOM) veroorzaakt door S. pneumoniae en/of Haemophilus influenzae. De jaarlijkse incidentie van AOM in België bij kinderen jonger dan 4 jaar wordt op 223-228/1000 geraamd (in 2008-2010). Deze lokale infecties zijn verantwoordelijk voor een hoge medische en maatschappelijke kost.
Vaccins
Het heptavalente vaccin (Prevenar 7TM) werd in oktober 2004 op de markt gebracht en in 2007 in de vaccinatieprogramma’s van de gemeenschappen opgenomen. In 2011 werd het vervangen door het 13-valente vaccin (Prevenar 13TM) zonder een systematische inhaalvaccinatie voor de met PCV7 gevaccineerde personen. Het 10-valente vaccin (SynflorixTM) is ook in België geregistreerd. Sinds dit jaar wordt Synflorix in de Vlaamse Gemeenschap gratis ter beschikking gesteld in het kader van het Vaccinatieprogramma.
Voor het vaccin PCV10 zijn er 8 serotypes geconjugeerd met een eiwit van de niet-typeerbare Haemophilus influenzae. De serotypes 18C en 19F zijn geconjugeerd met respectievelijk tetanustoxoïd en difterietoxoïd.
Voor PCV13 zijn, zoals bij PCV7, alle serotypes individueel geconjugeerd met aangepast difterietoxoïd.
Zie voor de samenstelling van de drie vaccins tabel 1.
Volgens de Hoge Gezondheidsraad hebben zowel het 10- als het 13-valente vaccin een profiel dat aansluit op de huidige epidemiologie van pneumokokkeninfecties bij kinderen in België.
De immunogeniciteit bij kinderen van beide vaccins is zeer goed. De immuunrespons (seroconversie met voldoende antilichamenconcentraties om te beschermen tegen invasieve infecties) en de vaccinale doeltreffendheid varieert naargelang de serotypes en de vaccins. Het advies van de HGR bespreekt in detail alle beschikbare studies terzake.
In België werd voor kinderen jonger dan 2 jaar, de impact van het vaccinatieprogramma met PCV7 op IPI in het algemeen en op IPI veroorzaakt door vaccinale serotypes geraamd op respectievelijk 46% (95 % BI 34-56 %) en 96 % (BI 95 % 93-98 %).
Sinds de introductie van de vaccins PCV13 en PCV10 in de vaccinatieprogramma’s wijzen studies in andere landen op dezelfde tendensen als de werkzaamheidsgegevens. Ze hebben een impact op de IPI die verband houden met de aanvullende serotypes, behalve voor ST3. Verder zien we een daling van de incidentie van ST 19A, ook in de met PCV10 gevaccineerde cohorten.
Er is ook een daling van niet-invasieve ziekten zoals CAP en AOM geregistreerd.
Na de introductie van de vaccinatie met PCV13 bij kinderen werden ook de indirecte effecten op de incidentie van IPI bij niet-gevaccineerde volwassenen opgevolgd. Het is echter te vroeg om hieruit besluiten te trekken omdat de studies elkaar tegenspreken. Zo tonen studies in Noorwegen, Denemarken, Frankrijk en Spanje een daling van de globale incidentie van IPI met ongeveer 20% bij 65-plussers. Studies in Nederland en Finland tonen echter geen indirect effect aan bij 65-plussers in de periode na de vaccinatie met PCV10. Anderzijds wordt na vier jaar gebruik van PCV bij kinderen in diverse Europese landen een stelselmatige toename van de niet-vaccinale serotypes en een tendens naar een toenemende globale incidentie bij volwassenen vastgesteld. Deze ligt opnieuw hoger dan op het ogenblik van de introductie van PCV13 bij kinderen. Het is niet duidelijk wat de klinische relevantie hiervan is.
Voor de praktijk
Pneumokokkenvaccinatie wordt aanbevolen voor alle zuigelingen. Voor de 10- en 13- valentvaccins omvat het vaccinatieschema 3 dosissen van het conjugaatvaccin (2+1) op de leeftijd van 8, 16 weken en 12 maanden (volledige primovaccinatie).
Voor prematuren (< 37 weken) wordt een schema met 4 dosissen aanbevolen (3+1) op de leeftijd van 8, 12, 16 weken en 12 maanden.
Wat doen ingeval van laattijdige vaccinatie ?
- Indien de eerste dosis voor de leeftijd van 10 maanden wordt toegediend, wordt de tweede dosis 8 weken later toegediend en de derde dosis op 12 maanden (minstens 8 weken na de tweede dosis).
- Indien de eerste dosis op de leeftijd van 10 of 11 maanden wordt toegediend, volgt de tweede dosis op de leeftijd van 12 maanden (minstens 8 weken na de eerste dosis).
- Indien de eerste dosis tussen 12 en 24 maanden wordt gegeven, is geen bijkomende dosis geïndiceerd.
- Na de leeftijd van 24 maanden wordt het vaccin niet meer toegediend, tenzij het kind een verhoogd risico op IPI loopt.
Wat doen bij verhoogd risico op IPI ?
Deze kinderen (zie tabel 2) moeten een aangepast schema van pneumokokkenvaccinatie krijgen.
- Kinderen van 2 tot 12 maanden krijgen de 3 eerste dosissen van het 10- of 13-valente vaccin met een interval van 6 à 8 weken tussen elke dosis, en een rappel met hetzelfde vaccin op de leeftijd van 12 maanden. Na de tweede verjaardag wordt één dosis van het 23-valent polysaccharide vaccin toegediend.
- Kinderen tussen 12 maanden en 5 jaar :
– Indien volledig gevaccineerd (2 dosissen primovaccinatie en een rappel met het 7-valente vaccin of 2 dosissen primovaccinatie met het 10- of 13-valente vaccin voor de leeftijd van 12 maanden) : een rappel met één dosis van het 10- of 13-valente vaccin, plus na de tweede verjaardag één dosis van het 23-valente polysaccharide vaccin (met minstens 8 weken interval).
– Indien niet of onvolledig gevaccineerd : toediening van twee dosissen 10- of 13-valent vaccin met 8 weken interval, plus na de tweede verjaardag (met minstens 8 weken interval) één dosis van het 23-valente polysaccharide vaccin.
- Kinderen ouder dan 5 jaar : één dosis 13-valent vaccin, gevolgd na een interval van minstens 8 weken één dosis van het 23-valente polysaccharide vaccin.
Drie groepen van patiënten vertonen een verhoogd risico op IPZ.
1. Immunocompetente kinderen met de volgende risicofactoren :
- Cochleair implantaat;
- Chronische hartziekte (vooral congenitale cyanogene hartziekte, hartfalen, hypertensie met hartcomplicaties);
- Chronische longaandoening (bronchiectasie, mucoviscidose, bronchopulmonale dysplasie, interstitiële longfibrose, neuromusculaire aandoening met gevaar van aspiratie, ernstig astma dat moet worden behandeld met systemische steroïden);
- Andere stofwisselingsziekten;
- Lekkage van hersenvocht (na trauma of zware schedeloperatie).
2. Functionele asplenie, miltdysfunctie (zoals homozygote sikkelcelziekte), of splenectomie
3. Kinderen met immuuncompromitterende aandoeningen :
- Primaire immuunstoornis;
- Immunosuppressieve therapie en andere verworven immuunsuppressieve aandoeningen met inbegrip van leukemie, neoplasma, lymfoom, transplantatie van een vast orgaan, beenmergtransplantatie en HIV-infectie;
- Chronische nierziekte (nefrotisch syndroom, chronisch nierfalen);
- Onvoldoende gecontroleerde diabetes mellitus.
Het vaccin PCV10 is enkel aangewezen bij zuigelingen en kinderen van 6 weken tot 5 jaar. Het vaccin PCV13 kan voor dezelfde indicaties ook bij oudere kinderen (tot 17 jaar) -en bij volwassenen- worden gebruikt.
De conjugaatvaccins worden doorgaans goed verdragen. De meest gemelde ongewenste effecten zijn: koorts; prikkelbaarheid; roodheid, verharding/ zwelling of pijn/gevoeligheid op de injectieplaats; slaperigheid; slechte slaapkwaliteit. Roodheid of verharding/ zwelling op de injectieplaats van 2,5 - 7,0 cm komt vaker voor na de boosterdosis en bij oudere kinderen (van 2 tot 5 jaar).
Bronnen :
– Vaccinatie van kinderen en adolescenten tegen pneumokokken. Advies n° 8813. Hoge Gezondheidsraad. 2015.
http://www.vaxinfopro.be/IMG/pdf/hgrpneumokind2015.pdf
– Fiche 10. Kinderen met verhoogd risico op invasieve pneumokokken infecties. Herziening 2013.
http://www.vaxinfopro.be/IMG/pdf/hgr_8757pneumokindrisico2013.pdf